cora-baltussen1912-2005, maatschappelijk werkster

Cornelia Wilhelmina Maria Baltussen werd op 19 januari 1912 in Driel (Over-Betuwe) geboren als dochter van Arnoldus Johannes Baltussen (Driel 3 februari 1871-Driel 19 oktober 1943) en Catharina Wilhelmina van der Horst (Cothen 18 september 1880-Driel 20 januari 1968).
Cora Baltussen bleef ongehuwd en overleed op 18 november 2005 te Heelsum.

Cora Baltussen groeide op in Driel in een groot gezin van vijftien kinderen, zeven zonen en acht dochters. Ze was het zevende kind. Haar vader had een jam- en conservenfabriek en behoorde tot de notabelen van het dorp. Haar moeder zorgde voor haar grote gezin. Cora’s vroegste kinderjaren vielen samen met de Eerste Wereldoorlog.
Een van haar eerste herinneringen was het beeld van een groep Belgische vluchtelingen, die van het station van Elst naar de voor hen gevorderde lagere school van Driel liep. De trieste desolaatheid van die groep vluchtelingen maakte diepe indruk op het nog amper zes jaar oude meisje en legde de kiem voor haar latere maatschappelijke bewogenheid.
Het gezin Baltussen was katholiek. In Driel was geen katholieke lagere school en zo ging Cora net als de oudere kinderen van het gezin naar school in Lent. Door de week verbleven ze intern in Huize St. Jozef van de Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid. Aansluitend ging Cora naar de ULO van dezelfde zusters in Steijl bij Venlo en behaalde daar in 1928 haar diploma. Daarna hielp ze enkele jaren haar moeder thuis zoals haar oudere zussen ook hadden gedaan.

Haar vader, die de bepalende factor was in het gezin, stimuleerde al zijn kinderen, ook de dochters, om door te studeren of een vak te leren zodat ze zelf de kost konden verdienen. In de periode dat ze thuis hielp, behaalde Cora het diploma coupeuse in Arnhem en richtte ze samen met twee anderen in Driel een plaatselijke afdeling van de Katholieke Jonge Vrouwen (KJV) op. Maatschappelijk werk en vrouwenemancipatie werden voor haar heel belangrijk.
Vermoedelijk hiermee bekend geraakt door cursussen die ze bij de KJV volgde, begon ze in oktober 1932 met de oblaten-opleiding Schotenhof van de Zusters Benedictinessen in Schoten bij Antwerpen. In dezelfde periode volgde ze ook een opleiding tot maatschappelijk werkster in Brussel en was ze in kerkelijk verband werkzaam onder de armen aldaar en later ook in Londen en in Rome. In 1939 verliet ze de oblaten en keerde ze naar Nederland terug.
Via relaties vond ze een betrekking als sociaal verzorgster bij een textielfabriek in Helmond. Ze bleef er in dienst tot in september 1944, toen de oorlogssituatie daaraan een abrupt einde maakte.

Juist toen de geallieerden op 17 september operatie Market Garden begonnen, was Cora voor de verjaardag van haar moeder in Driel. Daar, aan de overkant van de Rijn, kon men de luchtlandingen van zweefvliegtuigen en parachutisten op de heidevelden tussen Renkum en Wolfheze goed waarnemen.
Op 19 september kwam een neergeschoten Brits vliegtuig in de uiterwaarden bij het dorp terecht. Cora en een zus en broer, die juist hun EHBO-diploma hadden behaald, waren snel te plaatse om eerste hulp te bieden. De gewonden werden met paard en wagen naar het parochiehuis in Driel, dat tijdelijk was ingericht als hulppost, gebracht. Er was voldoende accommodatie vanwege daar ondergebrachte evacués en de gewonden werden verder verzorgd. Op 21 september kwamen ruim 1000 parachutisten van de 1ste Poolse Onafhankelijke Parachutistenbrigade onder leiding van generaal-majoor Stanislaw Sosabowski (1892-1967) neer in Driel, midden in de Duitse vuurlinies. Veel parachutisten landden dicht bij het ouderlijk huis dat buiten de dorpskern stond.
Cora kwam daardoor spoedig in contact met Sosabowski zelf. Omdat ze goed Engels sprak, werd zij voor de Polen de contactpersoon met de plaatselijke bevolking. Samen met de andere EHBO-ers verzorgde ze de vele gewonden in het parochiehuis. De Poolse parachutisten moesten na hun landing de Neder-Rijn oversteken met het Drielse veer, maar bij aankomst bleek de veerpont verdwenen.
De Polen probeerden in de nachten die volgde toch de rivier over te steken om hun kameraden bij Oosterbeek te versterken. Bij deze oversteekpogingen en door het Duitse granaatvuur vielen vele slachtoffers. Cora en haar collega’s waren drie dagen en drie nachten lang in de weer om de gewonden te verzorgen.
Op 26 september was de Slag om Arnhem voorbij en voor de geallieerden verloren. Cora bleef in Driel voor de gewonden zorgen tot de evacuatie van het dorp in het begin van oktober 1944. Zij en haar familie kwamen toen na enige omzwervingen bij kennissen in Gemert terecht.

Na de bevrijding sloot Cora Baltussen zich in april-mei 1945 aan bij het Rode Kruis en ze werkte van 1945 tot 1948 mee aan de hulpverlening voor terugkerende evacués en aan herstel en wederopbouw.
Eerst werkte ze in Oosterhout, waar ze betrokken was bij de hulpactie “Herstel Betuwe”, vervolgens in Utrecht. Waar zij belast was met het veiligstellen van de voedselvoorziening van de stad. In 1948 ging ze voor het Rode Kruis gedurende enkele maanden naar de Verenigde Staten om daar goederenzendingen naar Europa te propageren.
Aansluitend werd ze door het Rode Kruis naar Duitsland uitgezonden om in kampen voor kinderen van ontheemden te gaan werken. De langdurige verblijven in het buitenland hadden voor haar echter geen beletsel gevormd om naar het voorbeeld van haar vader en een broer zich in september 1946 te laten verkiezen tot wethouder voor de KVP in de gemeente Heteren, waartoe Driel behoorde.
Toen ze zich in augustus 1949 niet meer beschikbaar stelde, werd – in haar ogen niet onterecht – de veelvuldige afwezigheid door de burgemeester prompt gememoreerd.

In 1950 keerde Baltussen naar Nederland terug. Ze begon met een studie psychologie in Nijmegen en behaalde haar kandidaatsexamen. In 1953 kreeg zij een beurs van de Verenigde Naties om voor het Ministerie van Maatschappelijk Werk het social case work in Amerika te bestuderen.
Van haar bevindingen deed ze verslag in een door het ministerie gepubliceerd Engelstalig rapport. In 1955 werd zij gevraagd om een Studiecentrum voor Maatschappelijk Werk in Nijmegen op te richten, waarvan zij tot 1962 directrice bleef. Dit centrum, een katholiek initiatief, was gericht op de professionalisering van de werkers in de katholieke maatschappelijke hulpverlening. Het was de voorganger van de voortgezette opleidingen voor maatschappelijk en agogisch werk.
Vanaf 1962 tot haar pensionering in 1975 deed Cora Baltussen vergelijkbaar werk in Duitsland in de bisdommen Münster en Keulen. Ze gaf er cursussen en groepssupervisies over social case work aan hulpverleners en werkte zo mee aan de overgang van dit werk van kerkelijke instanties naar de burgerlijke overheid.
Ze bleef evenwel in Nederland wonen, eerst in Driel en later in Nijmegen, waarnaar ze kort na het overlijden van haar moeder in 1968 verhuisde.

Naast haar reguliere werk had Baltussen ook nog een andere taak op zich genomen, die onbedoeld zou uitgroeien tot haar levenswerk, en wel de rehabilitatie van de in 1944 ingezette Poolse brigade. Van de brigade sneuvelde 98 manschappen daarnaast raakten vele gewond of werden krijgsgevangen genomen.
Toch werd na afloop van de veldslag de Polen door de Britse legerleiding verweten dat ze slecht hadden gevochten en onvoldoende voorbereid waren geweest op de strijd. Baltussen was hierover zo verontwaardigd dat ze terstond na de bevrijding begon te ijveren voor hun eerherstel.
Er kwam mede op haar initiatief het Comité Driel-Polen tot stand. De gesneuvelde Polen werden eerst begraven op het kerkhof in Driel en later herbegraven in Oosterbeek.
Hun graven daar werden door de bevolking van Driel geadopteerd. Voorts verrees voor hen op 21 september 1946 in het dorp een voorlopig monument en in 1961 het huidige monument.
Jaarlijks worden hier nog altijd herdenkingen georganiseerd. Voorts werd contact gehouden met de oudstrijders, door wie Cora Baltussen als “de moeder van de brigade” werd beschouwd.

Buiten Driel vonden Baltussen en het Comité echter decennia lang geen gehoor. Een brief van 13 december 1946, waarin koningin Wilhelmina haar goedkeuring gaf om een tiental leden van de brigade wegens hun dapperheid koninklijk te onderscheiden, was snel daarna in de vergetelheid geraakt.
Een brief van Baltussen uit 1961, waarin ze koningin Juliana vroeg of de Polen alsnog onderscheiden konden worden, werd door het Ministerie van Defensie terzijde geschoven omdat het een politieke aangelegenheid zou betreffen. Ook daarna, zelfs nadat in 1989 de Koude Oorlog geëindigd was en de betrekkingen met Polen verbeterden, bleef de Nederlandse overheid weigerachtig en beriep ze zich daarbij op ambtelijke gronden. Naar haar zeggen had de regering in 1952 bepaald dat niemand meer wegens “verrichte daden in de oorlog” mocht worden onderscheiden.
De bemoeienissen van de televisiejournalist Geertjan Lassche en prins Bernhard brachten uiteindelijk, ruim zestig jaar na de gevechten bij Arnhem, de ommekeer. De brief van koningin Wilhelmina van 1946 kwam daardoor in 2004 weer boven tafel. Op 9 december 2005, drie weken na het overlijden van Baltussen, maakte de regering bekend dat de Poolse parachutistenbrigade wegens haar grote dapperheid alsnog zou worden onderscheiden met de Militaire Willemsorde, de hoogste Nederlandse militaire onderscheiding.
Op 31 mei 2006 reikte koningin Beatrix de onderscheiding uit en was de rehabilitatie van de Polen officieel een feit. Tevens werd die dag aan Sosabowski postuum de Bronzen Leeuw uitgereikt.

Ook op andere gebieden bleef Cora Baltussen na haar pensionering actief. Ze kon niet stil zitten. Ze verdiepte zich in de Islam en ging Arabisch studeren aan de Nijmeegse universiteit.
Ze kookte graag en organiseerde eet- en gespreksavonden voor jongeren bij haar thuis. Ze bleef tot november 2004 in Nijmegen wonen. Toen verhuisde ze naar een serviceflat in Heelsum, waar ze haar laatste levensjaar doorbracht. Geestelijk was ze nog helder, maar ze vond dat ze nu oud genoeg geworden was en dat de dood maar snel moest komen.
Ze was zeer religieus en had de vaste overtuiging dat in het hiernamaals “haar stoel klaar stond”. Op 18 november 2005 overleed ze op 93-jarige leeftijd en op 25 november werd ze begraven in Driel.

Haar leven en werken overziende, kan geconstateerd worden dat Cora Baltussen op veel terreinen met succes actief is geweest, zowel in de eigen omgeving als in het buitenland.
Haar onvermoeibare inzet voor eerherstel voor de Polen heeft haar de grootste bekendheid gegeven, maar ook binnen haar eigen vakgebied werd ze gewaardeerd als een van de personen die vernieuwing brachten in het maatschappelijk werk.
Ze werd al tijdens haar leven geëerd met meerdere onderscheidingen door zowel het Rode Kruis als de Poolse regering, waarvan ze de hoogste onderscheiding voor buitenlanders ontving.

Cora Baltussen moet een opmerkelijke en ook intrigerende vrouw zijn geweest, juist omdat ze in zichzelf eigenschappen verenigde en vruchtbaar wist te maken, die maar zelden in een mens samen lijken te kunnen gaan.
Ze was enerzijds zeer sociaal en zeer hulpvaardig. Ze legde gemakkelijk contacten en bewoog zich overal gemakkelijk, of het nu in Driel was of in het buitenland tijdens haar vele reizen. Ze was zeer bevlogen en initiatiefrijk en wist mensen te bezielen en aan zich te binden.
Anderzijds was ze over haar eigen persoon en activiteiten zeer gesloten. Andere mensen vond ze interessanter dan zichzelf. Voorts was ze een dominante, eigenwijze, koppige en onverzettelijke vrouw die het liefst haar eigen gang ging. De rollen van pionierster en gangmaakster lagen haar het beste.
Samenwerken ging haar moeilijk af en ze had het niet begrepen op al te starre regels en structuren. Daarbij was ze ook een moedige vrouw met een sterk eergevoel, zowel tijdens de oorlog, die haar evenals zovelen van haar generatiegenoten beslissend heeft gevormd, als in veel situaties daarna. Haar levensles voor haar neven en nichten: “Sta altijd met een rechte rug”, bracht ze zelf in praktijk.
Het feit dat het moedige optreden van de Polen in de Slag om Arnhem en hun aandeel in de bevrijding van een vreemd land, door dat land niet blijvend is miskend en vergeten, is vooral aan haar te danken.
Het rechtvaardigheidsgevoel van slechts één mens kan dus wel degelijk verschil maken.

A.M.A.J. Driessen

Werken:
– Eindrapport. Studie verricht van 5 januari 1953 tot 30 juni 1954 in de Verenigde Staten van Amerika in het kader van het “United Nations Social Welfare Scholarships Programme” over het onderwerp Social Casework Methods and Methods of Supervision, z.p., z.j., Ministerie van Maatschappelijk Werk (afdeling Maatschappelijk Opbouwwerk), Serie A No 29

Literatuur:
– Middlebrook, Martin, Arnhem. Ooggetuigenverslagen van de Slag om Arnhem, 17-26 september 1944, Baarn, 2004, 383-397
– Ryan, Cornelius, Een brug te ver,  London, 1974, passim

Bronnen:
– Netwerk-documentaire God Bless Montgomery
– De vergeten Polen in de Slag om Arnhem, 16 september 2004. Het programma werd gemaakt voor de Evangelische Omroep door onderzoeksjournalist Geertjan Lassche, cameraman Menno Mennes, geluidsman Jan Smelik en hoofdredacteur Jan Kriek
– Stichting Driel-Polen